Naar de opera gaan was – voor de opkomst van de bioscoop – een van de meest geliefde vormen van entertainment, tenminste voor degenen die het zich konden veroorloven. Wat kon je zoal verwachten wanneer je vroeger naar zo’n operahuis ging?

Grootte: een multifunctioneel paleis

Opera was in de 18e en 19e eeuw zo populair onder de welgestelde klasse, dat het mogelijk was om honderden tot duizenden betalende gasten per voorstelling aan te trekken. Operahuizen werden trouwens niet alleen gebruikt voor opera’s. Ook concerten, toneelstukken, bals, folkloristische festivals en zelfs beurzen en politieke bijeenkomsten vonden plaats in deze magistrale bouwwerken.

Vanwege hun populariteit en multifunctionaliteit werden operahuizen steeds omvangrijker, ook omdat een groter gebouw een grotere prestige met zich meebracht. Zo bieden bijvoorbeeld The Royal Opera House in Londen, The Grand Theatre in Warschau en Le Palais Garnier in Parijs elk ruimte aan meer dan 1500 gasten.

Inrichting: wollen vloerkleden en marmer

De mensen die een opera bezochten waren bemiddeld en verwachtten dus een bepaald niveau van luxe. Die kregen ze in de vorm van marmeren zalen en gangen ingericht met dikke zwarte vloerkleden en muurschilderingen. Standbeelden van bekende componisten versierden de ontvangsthal, waar bezoekers konden genieten van snacks, drankjes of zelfs een uitgebreide maaltijd. De stoelen in het operahuis waren rijk gestoffeerd en comfortabel, en drinken en roken in de zaal was toegestaan.

Zaal: U-vormig op verschillende niveaus

Sinds de 17e eeuw was de gebruikelijke vorm voor een operazaal die van een hoefijzer. De toeschouwers namen plaats in het U-vormige zitgedeelte en keken allen uit op het podium. Vóór het podium ontstond een verzonken orkestbak, waarin het orkest optimale muzikale ondersteuning kon verlenen zonder hinderlijk aanwezig te zijn. De U-vormige zitgedeeltes die zich op verschillende niveaus bevonden vergrootten de capaciteit van het operahuis, en de aparte ‘dozen’ (kleine balkons) waren bestemd voor de meest betalende en/of adellijke bezoekers.

Verlichting: van kaars tot schijnwerper

Een gigantisch operahuis verlichten zonder elektra was een uitdaging. Daarom bleven open amfitheaters, waar men overdag kon profiteren van het daglicht, nog lang populair. In een overdekt theater moest men zich lange tijd behelpen met duizenden kaarsen en/of olielampen. Een kleine revolutie was het gaslicht, dat er in de 19e eeuw voor zorgde dat de hele operazaal zacht verlicht kon worden.

Kalklicht, het zogenaamde ‘limelight’, was een vroege soort schijnwerper: een bol van gebluste kalk lichtte een zeer hete vlam bijzonder fel op, waarna de lichtbundel op het podium gericht kon worden. Dit was echter een zeer gevaarlijke lichtbron, die meerdere grote theaterbranden heeft veroorzaakt. Kalklicht werd op termijn vervangen door booglampen en later door elektrische schijnwerpers.

Podium: panorama en box set

In de hoogtijdagen van het Engelse theater van Shakespeare was het podium zo goed als leeg. In de loop der eeuwen werd het geleidelijk opgevuld met meubilair en decorstukken waarmee de acteurs een interactie aangingen. Uiteindelijk was het podium vaak een volledige huiskamer of natuurlijke setting geworden, de zogenaamde ‘box set’.

Om een opera of toneelstuk extra kracht bij te zetten werd gebruikgemaakt van een panorama: een lang, beschilderd doek achter het podium werd daartoe heen en weer geschoven over rollers. Zo kon een achtergrond snel vernieuwd worden, opdat de setting van een bepaalde operascène aangegeven kon worden. Bewegende decorstukken die de golven van de zee, overdrijvende wolken of de planeten die hun baan vervolgen moesten voorstellen waren een vroege vorm van ‘special effects’ en creëerden een driedimensionaal effect in de operahuizen van weleer.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *